Aandrangincontinentie

Als je het gevoel hebt dat je moet plassen en je hierbij soms onwillekeurig urine verliest, heet dat aandrangincontinentie (urge-incontinentie). Vaak heb je weinig tijd om het toilet op tijd te bereiken.

Bij vrouwen komt deze aandoening vaak voor in combinatie met stressincontinentie: gemengde urine-incontinentie.

Oorzaken

Mogelijke oorzaken van aandrangincontinentie zijn:

  • een urineweginfectie;
  • overactieve blaas;
  • moeite om te kunnen plassen;
  • blaasstenen of tumoren;
  • geneesmiddelen, vooral waardoor je vaker moet plassen.

Klachten

Een dwingend gevoel dat je moet plassen, met onwillekeurig verlies van urine. Vaak ben je niet op tijd bij het toilet en laat je de urine al lopen. Dit varieert van druppels tot een hele plas.

Onderzoek

De uroloog, gynaecoloog, verpleegkundig specialist of continentieverpleegkundige stelt vragen om erachter te komen of je drangincontinentie (urge-incontinentie) of inspanningsincontinentie (stressincontinentie) hebt. Daarnaast vraagt de zorgverlener naar je voorgeschiedenis, gebruik van medicijnen en bij vrouwen naar het aantal bevallingen.

De gynaecoloog, uroloog en verpleegkundig specialist kijkt bij lichamelijk onderzoek naar de buik en bij het inwendig onderzoek bij vrouwen naar de spieren aan de onderkant rond de vagina (de bekkenbodem). Misschien vraagt hij ook of je wil hoesten of persen.

De volgende onderzoeken zijn mogelijk:

Plasdagboek

In een plasdagboek houd je bij hoeveel je plast en op welk moment je urine verliest. Het is belangrijk dat je dit dagboek twee dagen bijhoudt. Deze bespreekt de uroloog, gynaecoloog, verpleegkundig specialist of continentieverpleegkundige met je.

Urinetest

Als het nodig is, onderzoeken we je urine om te weten of je een blaasontsteking hebt.

Flowmetrieonderzoek

Om de kracht van je urinestraal te meten, plas je bij het flowmetrieonderzoek op een speciaal toilet. Na het plassen kijken we met een echoapparaat hoeveel urine in de blaas is achtergebleven.

Voor meer informatie zie onderzoeken: uroflowmetrieonderzoek.

Cystoscopie

Een cystoscopie is een inwendig onderzoek van de plasbuis en blaas. Bij dit onderzoek wordt een kijkbuis (cystoscoop) via de plasbuis naar je blaas geschoven. Zo kan de uroloog naar je plasbuis en blaas kijken.

Urodynamisch onderzoek (blaasfunctieonderzoek)

Bij een urodynamisch onderzoek worden slangetjes ingebracht in de blaas en endeldarm. Als de blaas wordt gevuld met water, meten we de druk in de blaas en darm. Tijdens het plassen meten we de stroomsnelheid van de urinestraal en de druk in de blaas. Zo onderzoeken we hoe de blaasspier en sluitspier werken.

Padtest (luiertest)

Bij deze test draag je een inlegger of luier voor een vaste periode. Bijvoorbeeld 1 of 24 uur. Deze wordt daarna gewogen. Zo meten we precies hoeveel urine je hebt verloren.

Behandeling

Aandrangincontinentie is op verschillende manieren te behandelen. We kijken vaak eerst of de mogelijke oorzaak snel op te lossen is. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een tijdelijke aandoening zoals blaasontsteking. Dit is te verhelpen met antibiotica.

Als dat niet voldoende is, dan zijn er ook andere behandelmogelijkheden, ieder met zijn eigen voor- en nadelen. De arts of verpleegkundig specialist bespreekt deze met je.

Medicatie

Als bekkenfysiotherapie en blaastraining onvoldoende effect hebben, kan worden gekozen voor medicatie. Soms worden medicijnen en bekkenfysiotherapie beide geadviseerd. Voor meer informatie over bekkenfysiotherapie, zie behandelingen. Deze medicijnen (anticholinergica) blokkeren bepaalde zenuwimpulsen waardoor de spierspanning van de blaas vermindert. Daardoor kan de blaas meer urine vasthouden. Zo verlies je minder urine. Enkele voorbeelden van deze medicijnen: Emselex, Toviaz, Vesicare en Betmiga.

Deze medicijnen kunnen bijwerkingen hebben zoals een droge mond, droge ogen en wazig zien. Daarnaast komt ook obstipatie (verstopping) en duizeligheid voor. Dit kan voor patiënten een reden zijn om ze niet meer in te nemen. Je kunt dan een ander medicijn gebruiken. Het medicijn Betmiga kan zorgen voor een verhoogde bloeddruk.

Blaastraining

Met blaastraining leer je om te plassen op een manier dat de blaasfunctie verbetert. Een continentieverpleegkundige en een bekkenfysiotherapeut geeft deze blaastraining. Het wordt regelmatig voorgeschreven in combinatie met medicijnen en/of bekkenfysiotherapie.

Blaastraining wordt het meest gebruikt bij aandrangincontinentie, waarbij sprake is van een overactieve blaas. Maar blaastraining kan ook helpen bij andere vormen van incontinentie waarbij de blaasfunctie verstoord is door een verkeerd plaspatroon. Ook bij te weinig plassen of bij een terugkerende blaasontsteking (doordat urine in de blaas achterblijft), wordt blaastraining gegeven.

Voordat de training begint, worden eerst het plaspatroon en plasgedrag besproken. Daarnaast vragen we je om twee tot drie dagen een plasdagboek bij te houden.

PTNS (Percutane Tibial Nerve Stimulation)

PTNS is een vorm van neurostimulatie. Hierbij worden met een dun naaldje stroomimpulsjes gegeven aan de lange beenzenuw in het onderbeen net boven de binnenzijde van het enkelgewricht. Via prikkeling van de onderbeenzenuw wordt ook de derde heiligbeenzenuw geprikkeld met hetzelfde effect voor de blaas. Dit geeft een ontspannende werking op de blaasspier.

Eerst doen we een proefbehandeling. Dat houdt in dat er één keer per week gedurende twaalf weken wordt behandeld. Bij een goed resultaat (een verbetering van meer dan 50 procent) kan, afhankelijk van jouw wens, verder worden gestimuleerd. Vaak worden deze verdere behandelingen eens per twee tot drie weken uitgevoerd. Er zijn geen bijwerkingen en/of complicaties. Wel kan het prikken soms pijnlijk zijn.

Botox

Botuline-toxine (Botox) is een stof die ervoor zorgt dat er geen signalen meer worden doorgegeven van de zenuwen naar de spieren. Als Botox in een spier wordt gespoten, kan die spier geen signaal meer ontvangen en wordt die spier daardoor verlamd. De blaas kan zich minder goed samentrekken en de aandrang om te plassen wordt minder. De werking van Botox is 6 tot 12 maanden. De behandeling wordt daarna herhaald.

Verdoving

Voor het juiste effect moet botuline direct in de blaasspier gespoten worden en op ongeveer 25 plaatsen. De uroloog brengt hiervoor een blaaskijker (cystoscoop) in en via een lange injectienaald wordt op de juiste plaatsen geprikt. Op elk van die plaatsen wordt een kleine hoeveelheid botuline geïnjecteerd. Omdat de injecties pijnlijk kunnen zijn, gebeurt de ingreep onder (plaatselijke) verdoving.

Naar huis

Er wordt na de ingreep in principe geen katheter geplaatst. Dezelfde dag mag je, zonder geplast te hebben, weer naar huis.